Hasj
Pollem, Zero-Zero, Primera, Maroc, Spoetnik, Puntje, Superpuntje.....de bezoeker van een hedendaagse Nederlandse coffeeshop kan kiezen uit een variëteit aan hasj die doet duizelen. Wat dat betreft verkeert de hedendaagse softdrugs-gebruiker in een paradijs vergeleken met de jaren rond de Tweede Wereldoorlog. Maar als het gaat om de rechtspositie van de gebruiker is er in feite niets verbeterd. Voor 1953 is het bezit en de produktie van cannabis namelijk niet opgenomen in de Opiumwet, die oorspronkelijk uit 1919 stamt. Hasj en marihuana zijn hier nog nauwelijks bekend en er is dan ook geen reden om het te verbieden. Een heel kleine groepje maakt in die dagen van de gelegenheid gebruik en geniet vrijelijk van een ‘blowtje’. Zo rapporteert de Rotterdamse politie voor de oorlog over Noordafrikaanse en Arabische kooplieden die hasj rokend in de havenstad worden aangetroffen en ook in artistieke kringen, met name bij schrijvers, schijnt het spul niet onbekend te zijn. Er is niemand die zich er druk over maakt. Vlak na de oorlog ontstaat er echter een andere situatie en dan verschijnt al snel de eerste publikatie. In het Tijdschrift voor Strafrecht uit 1949 signaleert de jurist Van Wolferen twee groepen nieuwe gebruikers. In Duitsland gelegerde Amerikaanse militairen die voor verlof naar onze hoofdstad komen, gebruiken en verkopen cannabis. Daarnaast zijn er de jazzmusici, meestal ook Amerikanen, die hun drugs aangeleverd krijgen van Creoolse zeelieden. Marihuana-sigaretten worden volgens Van Wolferen voor ongeveer f 1,- verkocht aan “...swingmusici, negers en blanke musici, die zich in deze muziek trachten in te leven. De handel is geconcentreerd in Rotterdam op Katendrecht en in Amsterdam op de Zeedijk en Nieuwedijk, de enige plaatsen n.l., waar de weinige negerorkestjes, welke ons land rijk is, emplooi vinden.” Menig jazzliefhebber wordt door de Amerikanen aangestoken en zo breidt de groep gebruikers zich langzamerhand uit tot een kleine kring intellectuelen, voornamelijk kunstenaars en studenten, die op zoek zijn naar nieuwe muziek en nieuwe ervaringen. Ook Simon Vinkenoog komt in de jaren ’50 via Amerikanen met hasj in aanraking en kan nog lyrisch uitwijden over z’n eerste trekje: ‘Dat was op een vroege ochtend in Les Halles in Parijs. Dat was een zeer levend stadsdeel, een open centrale markt waar vrachtwagens langskwamen, vlees, groenten, fruit, omringd door heel veel terrasjes en cafeetjes en restaurantje die open waren. Ik was daar met een aantal Amerikaanse vrienden en wat naderhand een joint zou gaan heten ging rond en kwam bij mij; “Cowboy tobacco, just inhale” En sindsdien ben ik die Cowboy. Want het tintelde en het deed het me wat. Ik was in plezierig gezelschap, iedereen genoot en het was bij wijze van spreken de vrijheid zelf...dat was in 1952 of 1953.’